De Comité-leden stelden scherp geformuleerde en concrete vragen. Zoals van een geleerd gezelschap, met een behoorlijk aantal juridische professors, verwacht mag worden, waren er ook vragen met een sterk juridisch karakter. Daar leek de regeringsdelegatie niet helemaal op voorbereid. De vragen over de doorwerking van CEDAW in de Nederlandse rechtsorde ook in relatie tot het Optionele protocol werden, door staatssecretaris en ambtenaren, op vergelijkbare wijze beantwoord als al eerder in de schriftelijke ronde. Bij de vragen over de rechtszaken waarbij het Verdrag aan de orde was ontging het de delegatie dat expliciet gevraagd werd naar de inzet van de Staat bij de procedures. Het mag dan wel zo zijn dat uiteindelijk de rechter bepaalt of en in hoeverre een bepaald artikel van de Conventie direct door werkt in de Nederlandse rechtsorde. Dat neemt volgens de Comité-leden niet weg dat de Staat, als verdragspartij, de rechter moet meegeven zich gebonden te achten aan het verdrag.
Het CEDAW-Comité vroeg verder bijvoorbeeld welke concrete maatregelen de regering trof om het aantal vrouwen op hogere functies te vergroten dat te veranderen. Staatssecretaris Dijksma kwam niet veel verder dan: ‘het is inderdaad een groot probleem’,‘we moeten er hard aan werken’ en ‘ik heb alle vertrouwen in het Charter Talent naar de Top, waar al honderd bedrijven en instellingen zich bij hebben aangesloten’. De Comité-leden bleven zitten met de vraag wat de regering nu eigenlijk doet, ze hadden in hun vraag immers al geconstateerd dat door het lage aantal vrouwen op besluitvormende posities de regering te kort schiet in het bereiken van feitelijke gelijkheid, waartoe het Verdrag verplicht. Wijzen op het Charter Talent naar de Top overtuigde niet, mede omdat geen concrete resultaten genoemd werden (en waarschijnlijk ook niet genoemd konden worden).
Iets soortgelijks gebeurde met de vraag over de prevalentie van deeltijdwerk onder vrouwen. Het Comité is hier al vanaf de eerste rapportagecyclus niet gelukkig mee, om het mild uit te drukken. Dat het aandeel in deeltijd werkende vrouwen was toegenomen ten koste van de fulltimers baarde diverse comité-leden dan ook zorgen. En wat de regering daaraan deed om te zorgen dat meer vrouwen full-time zouden gaan werken.
De staatssecretaris verklaarde dat ook de Nederlandse regering zich ernstig zorgen maakt over het geringe aantal uren dat vrouwen in Nederland gemiddeld werken. Dat moet echt omhoog, zodat meer vrouwen economisch zelfstandig kunnen zijn, maar vooral om er voor te zorgen dat in de toekomst het draagvlak onder de verzorgingsstaat verstrekt wordt. Gevraagd naar concrete maatregelen kwam Dijksma niet veel verder dan te stellen dat in de Nederlandse cultuur nu eenmaal de keuzevrijheid van vrouwen een groot goed is en dat het niet gemakkelijk is cultuur te veranderen. We zagen Comité-leden wat geïrriteerd raken: niemand had voorgesteld de keuzevrijheid aan banden te leggen. Wel waren vraagtekens gesteld of vrouwen inderdaad uit vrije wil voor deeltijdwerk of non-participatie kiezen of toch ook gedwongen door de omstandigheden. Maar vooral was gevraagd naar welke maatregelen de regering trof om de keuze van vrouwen voor full-time werk (of grote deeltijdbanen) te vergemakkelijken. En of de regering had overwogen maatregelen die in ander landen tot succes hadden geleid in te voeren (bijvoorbeeld voorrang voor deeltijdwerkers bij interne, en mogelijk zelfs externe sollicitatieprocedures). Dijksma gaf geen sjoege meer. Dat is jammer, want ze had ook kunnen vragen of het Comité suggesties had hoe de noodzakelijke cultuurverandering versneld zou kunnen worden. De Ministers van de Antillen en Aruba kozen vaker voor deze strategie (to ask the guidance of the Committee).
Leontine Bijleveld
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten